Verslag van de 3e gezamenlijke bijeenkomst Noorderkroon-Achel en Aquila Lommel.
Onze derde gezamenlijke bijeenkomst (Noorderkroon & Aquila) werd vereerd met het bezoek van de voorzitter van het VVS, Stijn De Jonge. Een bijeenkomst met DRIE voorzitters….je zou voor minder! Rudi van Bommel (voorzitter Aquila) opende de avond en maakte de agenda bekent. Voor Achel zou Jan Hermans zijn lezing over de kijker van Lord Rosse brengen en Lommel mocht de avond afronden met een uiteenzetting over ruimteschroot door Bram Dorreman. Onze voorzetter plaatste een kort dankwoordje en bevestigde ons voornemen om deze activiteit jaarlijks op de agenda te houden. Jan nam het woord:
De kijker van Lord Rosse.
Kijken we eerst even naar William Herschel (1738-1822), geboren te Hannover. Hij was van beroep muzikant bij de Hannover stadswacht. Tijdens de 7-jarige oorlog (Frankrijk-Hannover) is hij samen met zijn broer naar Engeland gevlucht. Hij vond er werk als organist, las boeken van Watson over sterrenkunde en kreeg zo interesse voor astronomie.
Hij bouwde zelf een 16 cm Newton telescoop. Voor het slijpen van zijn spiegel ontwikkelde Herschel zijn eigen slijptoestel, sleep een spiegel van16 cm waarmee hij in1781 de planeet Uranus ontdekte. (tijdens zoektocht naar kometen) Hij noemde de planeet "GEORGIUM SIDUS" naar de toenmalige koning van Engeland; koning George de 3de. Hiermee verwierf hij de gunst van de koning en werd hofastronoom. Hij wist de koning te overtuigen voor het maken van een grotere kijker en kreeg hiervoor de financiële steun.
Bij zijn aanstelling als hofastronoom kreeg hij van een vriend een catalogus van Messier, die al enige tijd bezig was met het noteren van "vaste vlekjes" tijdens zijn zoektocht naar kometen.. Niemand kon zeggen wat die vlekjes waren, hoe ver ze stonden of eender wat…
Met een kijker van 12m en een spiegel van 1,22 m ontdekte Herschel ook duizenden nevelachtige vlekjes en stelde hiervan zijn eigen catalogus op. De beeldkwaliteit van de grote kijker was echter niet zo goed en de vlekjes waren met de grote telescoop niet te verklaren.
In Ierland woonde tussen 1800 en 1867 Willams Parsons. Hij was van adellijke afkomst. Het geslacht woonde al sinds 1620 op een groot landgoed aan de rand van Birr (midden Ierland).
Tot zijn 18e jaar kreeg hij privé onderwijs op het landgoed. Hij was een uitstekend student en studeerde verder aan de universiteit in Dublin en Oxford. Hij werd een bekwaam wetenschapper en ingenieur.
William Parsons was gedreven om het raadsel rond de nevelachtige objecten uit de catalogi van Herschel en Messiers op te lossen. Vanaf 1827 begon hij te experimenteren met het bouwen van een telescoop en het vervaardigen en slijpen van spiegels.
W. Parsons nam, behalve een smid en een timmerman, nog veel ander personeel in dienst en liet op het landgoed werkplaatsen en ovens bouwen. Hij leidde ook persoonlijk zijn personeel op.
Alle fabricage methoden voor het vervaardigen en slijpen van een spiegel werden in die tijd ofwel strikt geheim gehouden of helemaal niet gedocumenteerd. Ook gegevens van W. Herschel waren niet gedocumenteerd.
Om zich volledig te kunnen toeleggen op de ontwikkeling van zijn telescoop gaf hij in 1834, tot verbazing van zijn collega’s parlementairen, zijn zetel in het parlement op.
Spiegels waren in die tijd nog niet van glas maar van metaal. Het gieten van grote glasschijven en het aanbrengen van een dunne laag zilver werd pas mogelijk na 1860. Als spiegelmetaal werd een legering van koper en tin gebruikt. De juiste verhouding was zeer belangrijk om een maximaal reflecterend vermogen (ca 65%) te verkrijgen. Het metaal werd "speculum" genoemd.
Het gieten van een spiegel was geen sinecure. Er was de nodige metallurgische kennis nodig. De metalen werden gesmolten en uitgegoten, waarna het zeer langzaam moest afkoelen om spanningen en scheuren te voorkomen. Zo een metalen spiegel verweerde daarna snel aan de lucht met als gevolg dat er regelmatig moest worden gepolijst. Verder was het materiaal enorm bros waardoor het tijdens het slijpen graag brak.
De eerste experimenten met een schijf van 38 cm mislukten. Tijdens het afkoelen sprong de schijf telkens weer in stukken. Na meerdere pogingen besloot hij de spiegel dan maar in segmenten te maken en deze op een messing schijf vast te solderen. Het lukte hem een spiegel met een brandpuntsafstand van 360 cm te slijpen die vrij goede beelden gaf. Dank zij dit succes experimenteerde hij verder en ten slotte kwam in 1839 een goed werkende, uit 16 segmenten opgebouwde spiegel van 90 cm diameter tot stand met een brandpuntsafstand van bijna 8 meter. Sterren bleven scherp bij vergrotingen van 600 en 1000 keer.
Uit segmenten opgebouwde spiegel gaven wel veel problemen. De gesoldeerde hechtingen bleven niet goed vastzitten, het slijpen was erg moeilijk en tegen de doorbuiging moest de bodem een speciale constructievorm hebben.
Omwille van al die problemen zette Parsons het onderzoek naar gieten en afkoelen verder en slaagde er nog hetzelfde jaar in een spiegel van 90 cm uit één stuk te gieten en te slijpen. De spiegel werd in de kijkerbuis gemonteerd en Parsons onderzocht er de nevels mee die Herschel had opgetekend, maar deze gaven hun geheimen nog steeds niet prijs. Er was een nog grotere telescoop nodig…
Herschel had zijn eigen slijpmachine ontwikkeld, maar gezien de al lang afgedankte 122 cm van W. Herschel, die nauwelijks bevredigende resultaten had opgeleverd, had Parsons meer vertrouwen in zijn eigen systeem en ontwikkelde zijn eigen slijpapparaat. Hij beschreef in detail hoe hij te werk ging. De slijpmachine bestond uit een grote tafel (7m) waarop de spiegel liggend ronddraaide terwijl de slijpschijf erboven door stangen en excentrieken heen en weer bewoog. Met tegengewichten was de slijpdruk perfect regelbaar. Het geheel werd aangedreven door een zelfgebouwde stoommachine van 3 pk.
De spiegel lag in een bak met water van 13°C, maakte 1 omw/ 2 min en rustte al op de ondersteuning die later ook in de telescoop werd gebruikt. De excentrieken draaiden met verschillende snelheden. Met zand en amaril werd het grove werk gedaan en werd de spiegel sferisch geslepen. Daarna werd de schijf vervangen door een gegroefde schijf, bedekt met 2 dunne lagen pek (een zachte en daarover een harde laag). Een papje van ijzeroxide en water, tarwebloem, ammonia en zeep werden gebruikt voor het fijne polijstwerk.
De Foucoultest was nog niet uitgevonden; er bestond dus nog geen goede testmethode.
Om te testen stelde Parsons zijn slijpmachine op onder een toren v/h kasteel. In de verdiepingsvloeren werden luiken gemaakt en boven op de toren, 30 m hoog, stond een vlaggenmast. Hierop werd de wijzerplaat van een zakhorloge bevestigd. Door een van de luiken op de verdiepingen werd halverwege een vangspiegel en een oculair opgesteld. Zo ontstond een grote Newton-opstelling waarmee de beeldkwaliteit overdag, tijdens het slijpen kon worden getest.
Om te controleren op paraboolvorm dekte Parsons de spiegel af met een serie ringdiafragma’s en mat de locaties waar de cijfers en punten scherp waren. Hij berekende de posities waar deze beeldvlakken bij een perfecte paraboloïde moesten liggen en vergeleek die met de meetresultaten. Door variatie te brengen in de slaglengte van de twee excentrieken werd de vorm gecorrigeerd. Bedenk hierbij dat het verschil in diepte tussen sferisch en parabolisch bij een spiegel van 90 cm diameter slechts 1,3μm (0,0013mm) bedraagt. Dit maakt echter wel het verschil tussen een goede en een niet goede spiegel.
In 1836 was hij getrouwd met de steenrijke Mary Field en erfde in 1841 het landgoed van zijn vader. Hij werd toen Lord Ross; de 3de Earl of Rosse. Nu beschikte hij over alle mogelijkheden en financiële middelen om zijn droom te verwezenlijken.
Hij wilde een telescoop met een dubbel zo grote diameter en koos voor een spiegel uit één stuk met een diameter van 180 cm. Brandpuntsafstand 16 meter. De spiegel werd berekend op een dikte van 17 cm speculum metaal. Gewicht ca 4000 kg. Uit vorige ervaringen wist hij dat dit zou moeten lukken met een legering van 68.2% Cu en 31.8 % Sn.
Speculum had de neiging snel te kristalliseren tijdens het afkoelen en wordt dan slecht polijstbaar. Het metaal moest dus zo snel mogelijk afkoelen zodat er geen tijd voor kristallisatie bleef, maar dat gaf weer grote kans op spanningen en breuk. Voor dit probleemontwikkelde Lord Rosse een speciale gietvorm, voorzien van koelribben in de bodem waarmee het geheel gelijkmatig afkoelde.
Alle taken voor het gieten werden van tevoren meerdere malen "droog" geoefend en op 13 april 1842 was het zover. 3 Enorme gietkroezen waren gevuld met vloeibaar speculum. Op een teken van Lord Rosse werden de 3 kroezen snel en gelijktijdig leeggegoten. Een spectaculaire gebeurtenis terwijl het bijna 1100 °C hete metaal spetterend en vonkend in de vorm stortte. Na 20 minuten afkoelen was het metaal tot de bovenkant volledig vast. De schijf werd snel in de gereedstaande koeloven getrokken die voorverwarmd was op 500°C. Hierin verbleef ze 6 weken om langzaam verder af te koelen tot kamertemperatuur.
Alles verliep volgens plan en de schijf werd op de slijpmachine geplaatst. Na 1 maand slijpen brak de spiegel. Alles werd opnieuw gedaan en de 2de keer werd na 2 maanden slijpen een bruikbare spiegel verkregen.
Omdat de spiegel zou oxideren en regelmatig moest geslepen, werd een 2de exemplaar gegoten om "snel"(4ton) te kunnen omwisselen. De 2de schijf brak echter bij het afkoelen omdat bleek dat de muren van de koeloven niet aan beide zijden even dik waren wat spanningen in het materiaal bracht tijdens het afkoelen. Na nog enkele pogingen lukte het de 5de keer om een reserve te vervaardigen.
Gelijktijdig aan de pogingen met de spiegels werd het concept van de kijker uitgewerkt.
Lord Rosse koos voor stabiliteit want de 90 cm was al eens omgewaaid. Een azimutale opstelling om in alle richtingen waar te nemen was wel niet meer mogelijk, gezien de afmetingen en het totaal gewicht van meer dan 12 ton. Het zou een ietwat vreemde Newtonkijker worden die steunde op een kogelgewricht in de bodem.
Hij stelde de telescoop op tussen 2 stenen muren van 21 m lang,17 m hoog en 8 m tussenruimte. De buis lag in rust met de opening naar het zuiden en werd gemaakt van hardhouten planken rond ijzeren hoepels met een diameter in het midden van 240 cm. en afnemend naar 210 cm aan de uiteinden. Bovenin stond een 23 cm grote vangspiegel van speculum op een zware ijzeren stang gemonteerd.
De onderkant van de buis had een grote vierkanten bak waarin de spiegel was gemonteerd. Om doorbuigen te voorkomen was de spiegel ondersteund op 27 punten. Drie instelschroeven droegen elk een balancerende driehoek die op ieder hoekpunt met kogelgewrichten opgestelde driehoeken aandrukten en zo het gewicht verdeelden. Later bleek dat de spiegel nog vervormde en werd nog een extra laag driehoeken toegevoegd zodat het aantal steunpunten 81 werd.
Om de buis op te tillen liep een ketting over een kettingwiel op een hoog boven de muren uitstekend staketsel naar een lier op de grond aan de achterzijde. Aan beide zijden liepen kettingen met zware tegengewichten om de stabiliteit te verzekeren en als de buis te verticaal kwam werd ze tegengehouden door 3 tegengewichten die dan achtereenvolgens werden opgetild.
Aan de binnenkant van de muren liepen 2 meridiaanbogen waarover een dwarsbalk kon bewegen.
Over die balk kon, met een rondsel en een tandheugel, de kijker van oost naar west heen en weer worden bewogen waardoor bijna een uur kon worden gevolgd. De declinatie ging tot 105° waardoor men ook deels in het noorden kon kijken.
Om de waarnemer bij het oculair te brengen aan de voorkant van de buis, waren drie beweegbare galerijen aanwezig die via ladders werden bereikt. De laagste liep langs de voorzijde en bestreek een hoogte van 15 – 45 graden. De 2 anderen konden over de muur tot bij de buis worden geschoven en bestreken het gebied van 45 tot 75 graden en van 75 tot 105 graden.
De oculairhouder droeg 2 oculairs op een slee naast elkaar om snel te wisselen. Omdat de kijker geen zoeker had, deed een zwak oculair als zodanig dienst, met een veldlens van 15 cm diameter en een gezichtsveld van 31 boogminuten. Met het andere oculair werd waargenomen met vergrotingen van 200 tot 1300 maal. De waarnemer had een fijnregeling voor oost-west beweging binnen handbereik, maar voor verdere verplaatsingen van kijker en bordessen waren assistenten op de grond en op de muren nodig.
Na het waarnemen werd de spiegel afgeschermd tegen vocht door een geventileerd deksel, gevuld met ongebluste kalk. Om de spiegel te wisselen werd de kijker verticaal geplaatst en reed men met een karretje tot onder de kijker.
Februari 1845 was de telescoop gereed en waren 2 bekende astronomen (Dr Robinson; sterrenwacht Armagh en Sir James South van Londen) uitgenodigd voor de eerste waarnemingen. Het weer in Ierland is echter onvoorspelbaar. Op 15 februari waren er enkele korte heldere momenten, net genoeg om de dubbelster Castor in de tweeling en M-67 in de kreeft waar te nemen en dan trok de lucht weer dicht, maar de telescoop had getoond uitstekende beelden te leveren.
Lord Rosse begon ernstig aan waarnemingen te doen. Hij koos een nevel die Herschel beschreef als " heldere ronde nevel met halo of ring er omheen, mogelijk met een begeleider" (M51 in de jachthonden) en hij zag iets wat nooit iemand eerder had gezien. Hij zag duidelijk armen die als spiralen vanuit het centrum naar buiten liepen. Omdat fotograferen van zulke lichtzwakke objecten toen nog niet mogelijk was maakte hij schetsen aan de kijker.
Lord Rosse kon M51 niet in sterren oplossen zoals hij had gehoopt, maar concludeerde dat er zich interne bewegingen en dynamische processen van nog onbekende aard moesten afspelen. Ook nu nog staat M51 bekend als de draaikolknevel.
Vergeleken met moderne opnamen geeft zijn schets een frappante overeenstemming. Een jaar later ontdekte hij ook een spiraalstructuur in M99 en M101. Het duurde nog wel een tijd vooraleer beroepsastronomen overtuigd waren van het bestaan van spiralen, omdat geen enkele andere telescoop ter wereld in staat was deze details te tonen.
De eerstvolgende jaren werd er minder waargenomen dan verwacht. In Ierland brak in 1845 een rampzalige hongersnood uit die 3 jaar zou duren. (schimmelziekte doet aardappeloogst mislukken) Pas na 1848 kon opnieuw regelmatig worden waargenomen.
Stellen we ons eens zo een waarneming voor dan moet die behoorlijk moeizaam zijn verlopen.
Er moesten altijd minstens 4 mensen aanwezig zijn. Na het voorbereiden van de kijker, het positioneren en het plaatsen van de gaanderijen komt de waarnemer in het nachtelijk duister aan, klimt tot op een hoogte van 15 a’16 m. zoekt een sterke vergroting en begint een nevel te tekenen, soms bij temperaturen onder nul. Telkens moet hij daarbij instructies geven aan de 2 assistenten beneden aan de lier om het hoogteverschil bij te stellen en aan de derde man bij de oost-west beweging om de kijker en het bordes, zonder zelf iets te zien, te bewegen met de juiste snelheden. Alleen met de juiste werkmethode kon het object gedurende maximum 1 uur gevolgd worden. Dit heeft zeker vaak ergernis opgeleverd en eiste veel volharding.
In tegenstelling tot anderen schreef Lord Rosse uitvoerige verslagen over de testen, de materialen, de bouw en de technische constructie. Hij publiceerde al zijn waarnemingen in wetenschappelijke tijdschriften.
Zijn vrouw deelde zijn belan
gstelling voor wetenschap en was de 1ste vrouw die zich intensief bezighield met de opkomende fotografie. Haar doka is nog steeds in het kasteel bewaard gebleven. Nadat waarnemingen fotografisch konden worden vastgelegd werd het eenvoudiger om beroepsastronomen over de wereld te informeren en te overtuigen.
William Parsons, de 3de Earl of Rosse stierf in 1867. Zijn zoon Laurens zette zijn werk verder en deed veel onderzoek aan Jupiter en positiemetingen aan de manen van Uranus. Hij deed ook veel onderzoek naar het meten van de temperatuur op de maan en vond maxima die later redelijk nauwkeurig bleken te zijn. Hij ontwikkelde ook een volgmechanisme met wateraandrijving voor de grote telescoop en onderzocht veel nevels en sterrenhopen. Een van zijn assistenten was Louis Dreyer, de man die later de NGC-catalogus van nevels en sterrenhopen publiceert.
Na de dood van Laurens Parsons, de 4de Earl of Rosse in 1908, kwam er een eind aan de vele waarnemingsactiviteiten op Birr Castle.
72 Jaar lang was het de grootste telescoop ter wereld maar omdat er geen activiteiten meer plaatsvonden raakte het apparaat langzaam maar zeker in verval. De kijker was na 1917 niet meer de grootste van de wereld, maar werd overtroefd door de 100 inch (254 cm) op Mount Wilson in Californië.
Tijdens het verder verloop van de 20ste eeuw kreeg de natuur systematisch grip op de enorme constructie en woekerden planten zich overal tussen met alle gevolgen van dien.
De reserve spiegel bleef jaren onaangeroerd klaarliggen op de wisselwagen, wachtend op zijn plaatsing tot in 1968, 100 jaar na de dood van Lord Rosse, het plan werd opgevat om de telescoop in ere te herstellen.
De renovatie startte in 1996. De buis werd weggenomen voor herstel, de muren werden hersteld en in Londen werd een nieuwe metalen spiegel van 180 cm geslepen. Niet meer van speculum (te moeilijk) maar van aluminium; bedekt met een laagje nikkel van 0.1 mm. Na een half jaar werd de kijkerbuis feestelijk ingehuldigd.
In 2001 werd de optiek terug geïnstalleerd en was de telescoop weer helemaal operationeel.
Regelmatig worden er nu kijkdagen voor het publiek georganiseerd en wie momentgeel een bezoek brengt aan de telescoop komt zeker onder de indruk van de fantastische prestatie die door deze pionier werd geleverd. Een amateurastronoom die door zijn positie in de gelegenheid was een fortuin te besteden aan het realiseren van zijn droom. Hij was er van overtuigd dat alleen met heel grote kijkers dieper in het heelal kon worden doorgedrongen en bouwde daarom de grootste telescoop ter wereld. Hiermee wist de structuur van spiraalnevels te ontrafelen die een van de belangrijke bouwstenen van het heelal vormt en nog steeds onderwerp van intensieve studie is.
Ondanks zijn fysieke en financiële inspanningen, zijn uitgebreide experimenten en zijn wetenschappelijke publicaties verwierf William Parsons minder bekendheid dan anderen in de geschiedenis van de astronomie. Hij werd eerder aanzien als iemand die kapitalen verkwanselde aan experimenten met nagenoeg geen kans op slagen.
Met de kijker van Lord Rosse is een enorme vooruitgang geboekt in de sterrenkunde. Deze realisatie was mogelijk dank zij zijn financieel gunstige positie, maar absoluut zeker door zijn overtuiging, zijn vastberadenheid en zijn technische en wetenschappelijke kennissen zijn ongelooflijk doorzettingsvermogen.
Jan, bedankt voor een boeiende en leerrijke uiteenzetting!! We kijken nu heel anders aan tegen Europees pionierswerk in de sterrenkunde. Na deze uiteenzetting was het aan Bram Dorreman.
Over ruimteschroot en ruimtepuin.
Bram bracht een presentatie over de talloze objecten die (nutteloos en gevaarlijk!) boven ons hoofd de omtrek van de aarde onveilig maken; ruimteschroot en ruimtepuin.
Het verhaal begon met de vermelding van satelliet USA193 die, net als de Chinese Feng Yun 1C kapotgeschoten werden en met de astroïde Apophis die op botsingskoers zou zitten.
Buiten deze drie "objecten" zijn er nog een heleboel andere brokstukken van kunstmanen en, niet te vergeten het ruimtepuin. De toon was al meteen gezet: ruimtepuin is afkomstig van kunstmanen en "left-overs" van lanceringen, terwijl ruimtepuin de verzamelnaam is voor alles wat overblijft na een botsing tussen planetoïden en dergelijke. Ook de NEO’s (Near Earth Object’s) vallen onder deze categorie. Bram besteedde even aandacht aan de nomenclatuur van de verschillende "bekende" brokstukken die boven ons hoofd bewegen.
Een vraag die onherroepelijk naar boven komt is: "hoe druk is het daarboven?". Het antwoord op deze vraag laat zich in volgende getallen formuleren:
- 110.000 stuks gaande van 1 cm tot 10 cm
- 35.000.000 stuks kleiner dan 1 cm.
Een radar zal alle deeltjes zien die groter zijn dan 10 cm. Een paar voorbeelden van radarinstallaties zijn HAYSTACK en HAX. Gaan we naar het visuele dan wordt er gekeken met bvb de LMT (Liquid Mirror Telescope), een kijker die als spiegel een bad met kwik gebruikt dat aan een bepaalde snelheid roteert. Deze rotatie geeft een kromming in haar oppervlak en dit is dan meteen de vorm van de hoofdspiegel. Nadeel van deze kijker is dat er alleen maar recht omhoog gekeken kan worden.
Het ruimteschroot kan men opdelen in enkele categorieën:
- Uitgewerkte rakettrappen.
- Missie gerelateerde objecten (instrumentendeksels, neuskegels,…)
- Break-up’s van explosies
- A/E’s anomalies events
Ruimte-explosies komen veelvuldig voor. Men telde er niet minder dan 179 per 2004-05. De allereerste ruimte-explosie dateert van 21-6-1961. Het betrof een Ablestar-raket, een Delta 1 raket met een Proton Ullage. Van dit type motor zijn 36 bekende explosies geweten. Explosies die meteen voor een behoorlijk gehalte aan ruimteschroot zorgden. Naar accidentele explosies zijn er ook nog de bewuste explosies. Na einde taak kan men beslissen een satelliet te vernietigen door middel van een explosie. De EORSAT en de KOSMOS 2421 wijn voorbeelden van bewuste explosies. Ook de Fen Yung 1C (1999-025A) die niet meer naar behoren fungeerde werd op 11 januari 2007 "uit de hemel" geschoten en leverde niet minder dan 2400 fragmenten op.
Break up’s zijn naast bewuste en onbewuste explosies een andere bron van ruimte schroot. Molniya’s en OKO’s die een sterk elliptische baan hebben kunnen het wel eens begeven en een bron zijn van ongecontroleerd ruimteschroot.
Botsingen, nog een aannemelijke reden voor schroot. Bram haalde de Franse satelliet "Cerise" aan als voorbeeld. De satelliet kwam in botsing met een stuk ruimteschroot en als gevolg van deze botsing brak de stabilisatormast van Cerise af , zodat de satelliet ging tollen. Men heeft via ingrepen de satelliet terug onder controle kunnen krijgen, anders was er weer een (groot) stuk ruimtepuin meer toe te voegen aan de al zo grote lijst.
Heel begrijpelijk….er is ook een categorie "end of life". Wanneer een satelliet haar taak heeft volbracht (gemiddeld 15 jaren levensduur) zijn ze eigenlijk kandidaat voor ruimteschroot. Enkele voorbeelden zijn VARS, ERDS, Spat1, Landsat 4. Vergis je niet…zelfs een uitgewerkte satelliet kan nog miljoenen jaren in haar baan blijven.
Geostationaire satellieten zoals de Astra’s en Meteosats maken gebruik van bevindingen van Arthur Clarke. Hij stelde dat als je een satelliet op een hoogte van pakweg 35.789 km zou brengen deze satelliet een "valsnelheid" gelijk aan de rotatiesnelheid van de aarde zou hebben
en als gevolg (van ons uit gezien) netjes op dezelfde plaats zou blijven " hangen". Voor deze eigenschap zijn natuurlijk legio toepassingen te vin
den.
In de categorie ruimteschroot kwam 99942 Apophis aan bod. Deze planetoïde zou op botsingskoers zitten met de aarde en dus een reëel gevaar voor ons betekenen.
Na de uiteenzetting van Bram werden de sprekers met een applaus en de (onvermijdelijke) flessen beloond voor hun prestaties en kon het informele babbeltje beginnen. Omdat er twee leden van Aquila zo goed als bijna jarig waren (elke reden is een goede!) werden verschillende vlaaien aangesneden en ging de koffie rijkelijk rond. Het was weerom een rijk gevulde en leerrijke ervaring. Afspraak volgend jaar!
Omdat de eerstvolgende vergadering extreem kort na de laatste kijkavond valt zal het verslag van deze kijkavond (als het al helder zal zijn…..) te lezen zijn in het volgende maandblaadje.